Locatie

Situering

Een roeiaccommodatie heeft zicht op de openbare weg.

Een roeiaccommodatie is bereikbaar over de weg.

De wedstrijdbaan wordt bij boord-aan-boord-races in een rechte lijn uitgezet.

Als de wedstrijdbaan, bij boord-aan-boord races, bochten bevat, worden daarin merktekens geplaatst.

De breedte, die een boot in een boord-aan-boord-race ter beschikking heeft, is minimaal 12.500 mm over de gehele lengte van de baan.

Bij boord-aan-boord-wedstrijden wordt minimaal bij iedere 500 meter aangegeven hoeveel meters zijn afgelegd.

Boei 1 bevindt zich aan de bakboordzijde van de wedstrijdbaan.

De start- en finishlijn zijn duidelijk aangegeven.

Een roeiaccommodatie heeft toegang tot veilig, geschikt en aantrekkelijk roeiwater.

Het karakter van het water is cruciaal voor het aanleggen van een geschikte roeiaccommodatie. De volgende zaken zijn daarbij van belang:

• Stilstaand of licht stromend water met een vaste waterstand (polder- of boezemwater met een strikt gereguleerde waterstand).
• Stilstaand of licht stromend water met beperkte verschillen in de waterstand.
• Stromend water en wisselende rivierwaterstanden.
• Wisselende waterstanden als gevolg van eb- en vloedstroom al dan niet in combinatie met wisselende rivierwaterstanden.

Een roeiaccommodatie is zo ingericht dat er geen belemmeringen zijn tussen het uitbrengen van de boten uit de loods, de toegang tot vlot of steiger, het in het water leggen van de boot en het afvaren.

Een roeiaccommodatie is zo ingericht dat er geen belemmeringen zijn tussen het aan komen varen met een boot, aan aanmeren met de boot aan vlot of steiger, het op de wal brengen van de boot, het op schragen leggen en schoonmaken ervan, het opbergen van de boot in de loods en soms in de werkplaats, het aan de langzijde van het botenhuis opladen van de boot en wegrijden via de openbare weg.

Boten dienen ongehinderd van de botenloods naar de werkplaats gebracht kunnen worden.

Een roeiaccommodatie heeft een voorterrein, ruimte tussen de loods en vlotten/steigers.

Het voorterrein is vrij van obstakels.

Het voorterrein heeft een goede afwatering.

Het voorterrein heeft een volledig vlakke verharding.

A-wateren zijn wateren die grenzen aan de roeiaccommodatie en die frequent gebruikt worden voor instructie, training en wedstrijden. B-wateren zijn wateren die incidenteel gebruikt worden voor marathons, wedstrijden, toertochten en bijzondere evenementen. Zij moeten onderdeel zijn van een netwerk van vaarwateren.

A-wateren hebben een minimale lengte van 8.000.000 mm.

A-wateren hebben een minimale lengte van 10.000 mm.

A-wateren zijn recht.

A-wateren waarop wedstrijden zijn, hebben een minimale lengte lengte van 2.000.000 en een aanbevolen lengte van 2.500.000.

A-wateren waarop wedstrijden zijn, grenzen aan de roeiaccommodatie.

B-wateren zijn onderdeel van een netwerk van vaarwateren.

A-wateren zijn minimaal 20.000 mm breed.

De breedte bij A-wateren is zodanig dat twee elkaar tegemoetkomende roeiboten elkaar veilig passeren.

A-wateren hebben bij keerpunten een breedte van minimaal 25.000 mm.

A-wateren hebben ter hoogte van het roeivlot bij de roeiaccommodatie een breedte van minimaal 25.000 mm.

A-wateren zijn minimaal 50.000 mm breed.

A-wateren waar wedstrijden zijn hebben een breedte van 50.000 mm.

B-wateren zijn minimaal 10.000 mm breed.

Wateren kunnen over een kleine afstand 2.500 mm breed zijn.

A-wateren zijn minimaal 1.000 mm diep.

A-wateren zijn 2.000 mm diep.

B-wateren zijn 500 mm diep over een kleine afstand.

B-wateren zijn 1.000 mm diep over een grote afstand.

B-wateren zijn 2.000 mm diep.

De bodem is vrij van obstakels, afval, puin en takken.

A-wateren zijn vrij van obstakels.

De doorvaarthoogte bij een brug in A-wateren is 1.650 mm met een minimum van 1.250 mm.

De doorvaartbreedte bij een brug in A-wateren is 20.000 mm.

De doorvaarthoogte bij B-wateren is 1.650 mm met een minimum van 800 mm.

Bruggen met een doorvaarthoogte van minder dan 800 mm zijn beweegbaar.

Voor vaste bruggen met minder dan 800 mm zijn overdraagplaatsen noodzakelijk.

Als een brug twee doorvaartopeningen heeft die gescheiden zijn door een pijler, dan is elke doorvaartopening 12.500 mm (eenrichtingsverkeer).

De doorvaartbreedte bij een burg in B-wateren is 6.000 mm met een minimum van 2.500 mm.

A-wateren hebben geen sluizen.

In B-wateren zijn sluizen toegestaan, mits deze gepasseerd kunnen worden en voorzien zijn van een wachtplaats.

Oevers

Aan de oever ligt een vlot of zijplankier.

De vlot of zijplankier is minimaal 3.000 mm breed.

Een roeibaan heeft beschutting voor wind door hoge oevers, oeverbeplanting, bomen of bebouwing waardoor de golfopbouw beperkt wordt.

A- en B-wateren hebben oevers met een golf dempende werking.

Als sprake is van een diepe oever met een hoge verticale damwand dan worden veiligheidstrappetjes aangelegd.

Veiligheidstrappen zijn goed zichtbaar.

De afstand tussen twee veiligheidstrappen is 100.000 mm.

De in- en uitvaart van nevenvaarwateren, zijkanalen, havenmondingen en dergelijke zijn uit veiligheidsoverwegingen voldoende overzichtelijk.

Het nevenwater van een roeibaan ligt parallel aan de baan.